Dat geen enkele zeikstraal van de smaakpolitie ooit nog durft beweren dat enkel jongensscouts en boswachters korte broeken mogen dragen. Of die heeft gegarandeerd een rake rechtse vast. Ik heb verdorie lang genoeg moeten wachten om die korte broek uit de kast te halen.

Het was volop zomer toen ik vorig jaar in juli in Pärnu aankwam. We woonden op vijf minuten van de baai en Anete en ik sjokten elke dag op onze blote voeten richting strand. Elke dag waren er evenementen – een plat technofestival (plat, want met Dimitri Vegas & Like Mike als headliners), zomerdagen met optredens, een foodiefestival, Hanzedagen, zelfs een bijeenkomst voor parachutespringers. De terrasjes puilden uit van de toeristen, doorgaans dikke Finse koppels die zich tegoed deden aan bier, veel bier. Ik probeerde de Finnen van de Esten te onderscheiden en slaagde daar doorgaans met brio in.

Wat een joligheid. Wist ik toen veel dat het einde van het toeristisch seizoen in dit kustdorp al met rasse schreden naderde. In augustus liep het aantal toeristen recht evenredig met de temperatuur af. Op één september timmerden de uitbaters van heel wat cafés, restaurants en winkels hun deuren dicht. Ze hingen wel een plakaatje op. ‘We zijn terug in mei’.

September, oktober, november, december, januari, februari, maart, april.

Acht maanden. Het tuimelkruid rolde nog nét niet door de straten, de gierende wind was er wel. Niemand kon me voorbereiden op de desolaatheid van Pärnu in de wintermaanden. De volle acht wintermaanden.

Eind oktober viel de eerste sneeuw. Een Gebeurtenis, met hoofdletter. Ik had geen sneeuw meer gezien sinds begin 2014 (?), op wat veredeld poeder vorig jaar na. O, wat zou ik die sneeuw gaan verfoeien. Een dag later vertrokken we naar Finland, waar Sysmä twee maanden lang onder een sneeuwtapijt lag.

Toen de sneeuw net voor Kerstmis smolt, was dat speciaal. Een zwarte kerst, wauw!

(lees hier over mijn twee maanden als schrijver-in-residentie in Sysmä)

DSCN0144
Omdat elke reden een goeie is om deze foto boven te halen.

In Lapland was de sneeuw nog hoger opgestapeld. De regio beleefde net z’n koudste
weer in bijna 20 jaar – min veertig graden! Het vroor zo hard dat mijn neushaartjes in ijspegeltjes veranderden telkens ik nog maar een stap buitenzette. Ook al kleedde ik me aan als Dixie Dansercourt, langer dan een uur trok ik het buiten niet. Daar en toen begroef ik mijn jarenlang gekoesterde kinderdroom om poolontdekkingsreiziger te worden. Niettemin was het een prachtervaring.

(over Lapland lees je meer hier, hier en hier)

Na een week in Lapland trokken we zuidwaarts. Het ergste hadden we nu wel gehad, dacht ik. Vanaf nu zou het alleen maar warmer worden. Jawel, -40 veranderde in -20 bij aankomst in Tallinn, dat eeuwige trekgat aan de Baltische zee. Uiteraard in combinatie met een flink pak sneeuw.

In Pärnu waren Baltische Zee en Pärnu-rivier dichtgevroren. Op de rivier hielden motorrijders op 24 februari, de nationale feestdag, een race. In de Golf van Riga hadden de kitesurfers van vorige zomer plaats gemaakt voor één moedige ijs-kitesurfer. Mensen wandelden kilometers ver de baai op, al bleef het oppassen. Een Let zakte met zijn sneeuwmobiel door het ijs, een andere geraakte bij het ijsvissen zijn makkers kwijt en wandelde de verkeerde kant uit, mogelijk vanuit een fanatisme om zo zijn thuisland te bereiken. En nee, ik heb geen idee waarom vooral Letten zich de afgelopen winter als halve zolen gedroegen.

DSCN0269
Een kitesurfer, waarschijnlijk met de naam Chuck Norris, op de baai van Pärnu. O, zei ik al dat de winter ook héél donker is?

Maandenlang lag er sneeuw. En smolt die eens, dan kon je er donder op zeggen dat er een dag of twee later een nieuwe laag zou vallen. Dat was leuk, voor even. Met Lapland in het achterhoofd was het na een tijdje evenwel alsof ik de Mount Everest had beklommen – jochei! – om daarna verplicht te worden om nog drie maanden op de top te bivakkeren – awoert!

Niet dat er nooit hoop was op beterschap. Meerdere keren dacht ik – ja, nu is de lente écht daar. Op 19 maart aten we ons ontbijt op het balkon, ik in korte broek en T-shirt. De volgende dag sneeuwde het weer grote vlokken. Het was een eindeloze reeks opflakkeringen van valse hoop. Facebook was de duivel. Het hielp niet dat ik zonnige foto’s zag van mijn vrienden in België, op terrasjes, aan het aperitieven in de tuin, aan het barbecueën.

Het kwam zover dat ik België ging beschouwen als een mythisch land in de tropen, waar de zon altijd scheen en de temperatuur zelden onder de 20 graden zakte.

Ondertussen deed ik mijn handschoenen aan, trok ik de sjaal rond mijn nek wat strakker en las ik in Radio van de Estse schrijver Tõnu Õnnepalu hoe de lente gewoonlijk pas op 30 april arriveerde in Estland. Zucht.

Op 29 april sukkelde ik nog een bus richting Pärnu op, met onderkoelingsverschijnselen en een pink gereed voor amputatie. Anete en ik hadden namelijk het idee opgevat om in verschillende etappes van onze woonplaats naar Ikla te wandelen, een kustdorp aan de grens met Letland. Onverlaten, dat waren wij.

What doesn’t kill you makes you stronger? Gemakkelijk gezegd, maar die Nietzsche heeft nooit een winter in Estland moeten doorstaan. Wachten op de lente, wachten op Godot? Och, ik durf te wedden dat zélfs die paljas niet zo laat komt. Geen wonder dat de Estse volksmond elke lichamelijk kwaaltje afdoet als een gebrek aan vitamine D.

Maar kijk, op 1 mei was het zonnig en 15 graden. Die temperatuur hebben we niet meer gehaald sinds september. De baai is sinds kort volledig ijsvrij, mensen stromen naar het strand en verwelkomen elke zonnestraal als een oude vriend. De terrasjes staan terug buiten, ik hoor stilaan meer Fins op straat.

Of en hoe ik ooit nog een winter in Pärnu doorsta, ik heb er geen idee van. Sta me toe daar even niet aan te denken. Het is lente.

Tenzij dit land weer een wrede truc met mij uithaalt…

Hoe zeg je IJsheiligen in het Ests?

6 gedachtes over “What doesn’t kill you makes you stronger? Nietzsche heeft voorzekers nooit een winter in Estland moeten doorstaan

Plaats een reactie